JERÔME PRINGIER, bloemist en volksfiguur, gekend als 'Pringiertje', 'Jeromtje' en 'Palmtakstjie'
(17 januari 1878 - 10 januari 1968)
◄ Walter Jonckheere schilderde ooit Pringiertje. De familie De Pourcq kreeg het schilderij in ruil voor hout voor kaders. Jerôme wordt er afgebeeld zoals hij altijd op de markt te zien was: met gele strohoed, blauwe kiel, wit hemd, mouwloos vestje. Zijn kin is typerend. (Schilderij in privébezit)
Het ouderlijke gezin
Jerôme werd geboren op 17 januari 1878 als oudste van twee kinderen. Zijn vader was Daniël Joseph Pringier (4 juli 1829- 20 augustus 1894) en zijn moeder Justina Verlinde (2 maart 1837 – 10 oktober 1918). Vader Daniël was kantonnier en staatsopzichter van wegen en gebouwen en werkte in zijn vrije tijd bij hoveniers in het Sint-Gilliskwartier. Moeder Jusitina was naaister en kwam uit Vladslo. Ze waren op latere leeftijd gehuwd in 1877 en woonden in de Lange Baliestraat. De zus van Jerôme was Evelina (10 januari 1880 – 5 april 1948).
Voor Daniël was dat zijn tweede huwelijk. Jerôme had namelijk ook vijf oudere halfbroers en -zussen, waarvan meerdere heel vroeg waren overleden: Charles (1856-1857), Marie (°1857 en na een week overleden), Joseph (°1859), Marie (1863-1865), Eduard (°1861), Marie (1863-1865), Adolphe (1865-1866), Marie Anna Pringier (°1866) Alida (1869-1870) en Alphonse (1872 en na een week overleden). Zijn vader was namelijk op 13 april 1855 gehuwd met Hyacinthe Dewasch (°17 april 1829 - 12 mei 1876), een kantwerkster uit Brugge. Na haar overlijden in 1876 bleef Daniël in de Baliestraat wonen.
Wanneer Daniël zeventien jaar na het huwelijk met Justina Verlinde overleed, op 10 augustus 1894, waren de stiefkinderen reeds het huis uit. Moeder Justina stond er alleen voor met haar 17-jarige zoon Jerôme en haar 14-jarige dochter Evelina. Ze kocht met haar moeder, Amélie Lippens (0ostkamp 1815 - 1 december 1901), die rentenierster was en voor een tweede maal weduwe, langs de Maalse Steenweg 48 grond, in 1901 'huis 416A' genoemd, in 1948 Maalse Steenweg 108A. Daarop bouwden ze in 1896 een woning met vier serres voor bloementeelt. Justina ging er wonen met haar twee kinderen en haar moeder. Jerôme ging in 1901 zelf het overlijden van zijn oma aangeven.
Jerôme was ook lid van de “garde civique” (= burgerwacht, een militiedienst die ophield te bestaan in 1914). Op de foto staat hij helemaal rechts. Het is duidelijk dat zijn geweer bijna zo lang was als hemzelf. ▼
Bloemist op de markt
Jerôme ging wekelijks met de steekkar naar de markt op de Burg en later het Simon Stevinplein om hun zelf gekweekte snijbloemen te verkopen. Hij bleef dat meer dan zestig jaar doen en ontpopte zich als een vaste waarde op de markt, een soort Eddy Wallyfiguur. Jerôme had een eigen persoonlijkheid en werd door zijn eenvoud een tot buiten Brugge gekende volksfiguur met als naam ‘Pringiertje’, ook wel ‘Jeromtje’ genoemd. Leerlingen van nabijgelegen scholen kwamen het mannetje met zijn strooien hoedje en grote kin graag plagen of geveinsde aandacht geven om reacties uit te lokken. In revues dook soms een dubbelganger van hem op.
◄ Pringiertje op het Simon Stevinplein met leerlingen van de Frères tijdens een opdracht voor het vak Frans, (fotocollectie WHSK C277, herkomst Dries Weyts)
Pringiertje bleef net zoals zijn zus ongehuwd. Hij kon nogal naïef zijn en imiteerde tijdens WO I eens op het Burgplein tot groot jolijt een Duitse parade. Dat kostte hem twee weken cachot. Het was zijn zus die de bezetter ervan kon overtuigen dat haar broer daar niets slechts mee kon bedoeld hebben… Na het overlijden van hun moeder thuis op 10 oktober 1918, bleven ze het tuindersbedrijf runnen.
Jerôme en Eveline waren gekend als enorm vroom. Hun gevel was voorzien van meer dan één heiligenbeeld en wanneer de sacramentsprocessie door de parochie trok, was het huis rijkelijk met bloemen versierd en hield de processie er halt bij ‘zijn’ rustaltaar. Ook tijdens Sint-Kruis kermis was hun huis goed voorzien van vlaggen en bloemen. Pringiertje was ook misdienaar, koorlid en onderhield graven.
Jerôme was ook royalist. In de tuin stonden twee borstbeelden van het vorstenhuis en bij elk nationaal feest hingen de vlaggen uit. Ooit zou hij zelfs koning Boudewijn hebben uitgenodigd om zijn bloemenkwekerij te bezoeken en wachtte hij tevergeefs op een positief antwoord. Op 5 april 1948 overleed zijn zus. Hij kwam dus alleen te staan. Omdat hij haar niet kon missen droeg hij sindsdien steeds haar handtas met zich mee als aandenken.
‘Palmtakstjie’
Pringiertje noemde zich officieel ‘tuinbouwdeskundige’. Hij was 75 jaar toen hem in 1953 een Landbouwereteken Eerste Klasse werd toegekend.
Hij is vooral bekend gebleven als verkoper van gewijde palmtakjes. Hoe hij er aan kwam, bewaarde hij als ‘beroepsgeheim’. Hij leurde ermee vanaf de vroegst mogelijke mis van Palmzondag; dat was bij de paters jezuïeten in de Vlamingstraat. Van zodra zijn negen manden vol voorgesneden takjes buxus gewijd waren en hij daarvan een bewijsbriefje had gekregen, laadde hij die op zijn steekkar en begon hij zijn toer bij de Brugse burgerij en de randgemeenten, weken lang, tot in mei. Indien nodig kon hij een schriftelijke toestemming van het stadsbestuur voorleggen om ‘palm uit te dragen’, wat niet gelijk stond aan verkopen.
Gewijde palm was toen een gegeerde bescherming tegen kwalen zoals blikseminslag en werd niet alleen achter het kruisbeeld gestoken, maar ook achter elektriciteitsleidingen, in stallen, op elke hoek van de funderingen van een nieuwbouw, enz.. Hij bood ze gratis aan (verkopen mocht niet), maar zei wel “alsjeblieft. Je mag geven wattaj wilt”. Dat hij daarmee concurrent van acolieten werd die er gewoontegetrouw wat zakgeld mee verdienden, deerde hem niet. Hij dankte er dan ook nog een derde bijnaam aan: ‘Palmtakstjie’.
De folklorefiguur Jerôme overleed op 10 januari 1968 als negentigjarige. Hij werd bij zijn zus begraven in de familiegrafkelder op het kerkhof van Sint-Kruis.
De WHSK betaalde in 2001 de verlenging van de grafconcessie tot 2051 voor volksfiguur ‘Pringiertje’.
▼ (klik op de foto en vergroot om het opschrift te lezen)
Eric Colenbier, september 2023
(bronnen: artikel uit Brugsch Handelsblad 13 januari 1968 (SAB) en vooral Kemel Yvette (2000) ‘Jerome Pringier’ in Sint-Kruis omstreeks 1900, een uitgave van onze Werkgroep Geschiedenis Sint-Kruis, p. 28-29 en Archiefbank SAB voor de aanvullingen van data; bouwvergunningen Sint-Kruis 1896/6 (SAB); Vandevoorde Mark (Siessewat), 'Brugsche Krabbels: Prinziertje' in Brugsch Handelsblad, 25 maart 1994.